Serc

Staelduin

De geschiedenis van het Staelduinse Bos

De geschiedenis van Het Staelduinse Bos hangt nauw samen met de wordingsgeschiedenis van het Westland. Na de laatste ijstijd werden er ter hoogte van de kustlijn ondiepten gevormd, die later als zandruggen boven water kwamen. Hieruit ontstonden in de middeleeuwen, door verstuiving, duinen. In deze duinenrij zaten openingen, waarlangs rivieren in zee uitstroomden. Ten zuid-westen van Monster was zo'n gat. Langs deze rivieren ontstonden z.g. estuariumruggen. 's-Gravenzande en Monster liggen op zo'n rug, evenals het Staelduinse Bos. Een tweetal gebeurtenissen in de 12e en 13e eeuw waren bepalend voor het Staelduin, te weten de sterkere duinvorming, waardoor o.a. "De Beer" ontstond, en de bedijking aan de noordzijde van het gebied. 

In het bos zijn op dit moment nog de sporen van die wordingsgeschiedenis te vinden. Zo is te zien dat er een groepje zeer lage duintjes en ruggen door het bos lopen (net ten oosten van de Oude Hooislag), die erop wijzen dat dat vroeger een stuk strand met zich vormende duinen was. 
Rond 1240 werd de Maasdijk aangelegd. In het gebied ten zuiden van de dijk lag een groot voorgors, de "Sandelingen" genoemd, waarin zich een duinenrij de "Radunen" bevond. Dit gors breidde zich steeds verder naar het zuiden uit en kort na 1300 werd het meest noordelijke stuk ervan bedijkt. Het voorgors dat hierdoor ontstond wordt de "Andel" genoemd. In 1371 werd de Andel in erfpacht gegeven aan de Heer Willem van Naaldwijk. In de voorwaarden daarbij werd gemeld, dat de Staelluden daar ongemoeid mochten verblijven. 
Hiermee begint dan de beschreven bewoningsgeschiedenis van het Staelduin. Rond 1300 moeten er al vissers hebben gewoond op de Staelduinen. Zij visten op zalm met behulp van fuiken en netten. Deze werden bevestigd aan staken (of stalen), die in de rivierbodem werden geslagen. Het was een armoedig bestaan. Volgens de meest gangbare uitleg ontlenen de Staelduinen hun naam aan deze "staelvisserij". 
Kort nadat hij de Andel in erfpacht had gekregen, schonk Willem van Naaldwijk een kapel aan de staelvissers. Deze kapel was gewijd aan de heilige Ursula en haar Elfduizend Maagden en werd bediend door de Norbertijner monniken uit Heymond (dichtbij Westerlee). De monniken liepen via een dijkje naar het duin. Vandaar de naam Papedijk voor het dijkje tussen de Maasdijk en het bos. 
De huizen en de kapel hebben vermoedelijk in de buurt van de huidige boswachterswoning (en dus ook van het bezoekerscentrum) gestaan. Er is echter nog altijd geen spoor gevonden van deze houten bebouwing. De nederzetting is nooit erg groot geworden; rond 1420 stonden er 6 à 7 huisjes en een kapel. In deze tijd is de Nieuwlandspolder bedijkt, waarbij het Staelduin net buiten de dijk viel. Rond 1500 verdween de nederzetting, doordat de Maasmond verzandde en de loop van de rivieren verder naar het zuiden ging.
Na 1500 werden de Staelduinen bewoond door een pachtboer, de duinmeyer, die eveneens toezicht hield op het gebied. In de duinen stonden een of twee grotere boerderijen, ongeveer op de plaats, waar nu de boerderij van Weterings staat. Het duingebied werd begraasd door schapen. Aan de zuidzijde van het Staelduin ontstond een uitgebreid gorzengebied, omdat de rivieren zich terugtrokken. In deze tijd werd ook "de Beer" gevormd.Tot in de 18e eeuw bevond het Staelduin zich buitendijks. Pas toen werd de huidige Bonnenpolder ingedijkt en kwam het Staelduin binnendijks te liggenIn de 19e eeuw kreeg het gebied meer de vorm, zoals wij die nu kennen. In 1807 kocht de heer P.J. van Oosthuyse, een rijke fabrikant, het gebied. Zijn dochter trouwde met jonkheer J.J. van Rijckevorssel. Rond 1850 ging de familie van Rijckevorssel over tot ontginning van het zuidelijk deel van het Staelduin. Onder leiding van de heer A.H. de Bruyn werd het noordelijk deel ingeplant met houtsoorten, bedoeld voor produktie. Het Staelduin verloor zijn oorspronkelijke karakter van een duingebied en werd een bos. Ten behoeve van de houtproduktie werden er wegen in het bos aangelegd. Het duin en de terreinen er omheen waren in die tijd wildrijk en daarom een geliefd jachtgebied. Er werd gejaagd door de Rijckevorssels en, op hun uitnodiging, door leden van het Oranjehuis en door buitenlandse ambassadeurs. Voor de jacht werden er fazanten uitgezet. De boerderij in het bos, waarin de boswachter nu woont, werd in het begin van deze eeuw bewoond door de families van den Burg en van Koppen. Dat duurde tot 1913, want toen werd de boerderij gepacht door de familie Weterings. Op dat moment was de boerderij al ruim anderhalve eeuw oud. Op het erf van de boerderij was tussen de beide wereldoorlogen een theetuin gevestigd. Dat eindigde bij het begin van de tweede wereldoorlog abrupt. 

In de meidagen van 1940 werd er door de oorlogshandelingen aanzienlijke schade aan het bos toegebracht. Toen de duitsers daarna het oostelijk deel in gebruik namen voor het plaatsen van bunkers, werd dat nog erger. Deze bunkers staan er nu nog en vormen een uitstekende schuilplaats voor vleermuizen. Na de oorlog is het oostelijk deel gebruikt als munitie-opslag depot. In de zestiger jaren leek het er op dat het Staelduinse Bos zijn toegankelijkheid voor publiek geheel zou gaan verliezen. De Rotterdamse Golfclub kocht het westelijk deel, met als doel er een golfbaan van te maken. Een actiegroep, waaruit later de vereniging "Vrienden van Het Staelduinse Bos" zou ontstaan, wist dit te voorkomen. De provincie Zuid-Holland kocht deze helft van het bos aan en schoof het door naar de stichting "Het Zuid-Hollands Landschap" 
De vereniging "Vrienden van het Staelduinse Bos" werd opgericht en deze stelde zich tot doel het vrijmaken van het oostelijk deel van het bos. Intussen werd een oude koestal door de vereniging verbouwd tot een bezoekerscentrum en ook als zodanig ingericht. 
In de jaren '70 en '80 werd het ministerie van Defensie overtuigd van de noodzaak om uit het bos te verdwijnen. Zij stemden toe en voor 1 miljoen gulden, opgebracht door provincie, omliggende gemeenten en de vereniging, kwam het gehele bos in 1987 in handen van het Zuid-Hollands Landschap.