Serc

History van Poeldijk

Met dank aan Bron : www.poeldijk.net

De geschiedenis van Poeldijk

naar het boek van Edward van Bergen

Note: De tekst is door Marianne letterlijk overgenomen uit het boek, dat dateert uit 1929. Dus er zijn geen spelfouten gemaakt door ons, maar in die tijd schreef men op deze manier. De blauw onderstreepte teksten, zijn directe links naar websites of pagina's. Alleen even dubbelklikken er op.

 POELDIJK

HOOFDSTUK 1

Sedert eeuwen met Monster vereenigd ----van 1811 tot 1813
bij Loosduinen,----Naamsoorsprong,-----Oude kapel,
Beeldenstorm,-----De Wederdoopers.
---------------------------------


Poeldijk, een plaatsje van ouden datum, was vroeger eene heerlijkheid en in vereeniging met Monster,Ter Heijde en Half- Loosduinen, eene hooge heerlijkheid en vormde met genoemde plaatsen het Monster-Ambacht. Noch in de Enqueste van 1494, noch in de Informatie van 1514, waarbij werd vastgesteld het aandeel door elke plaats te betalen voor 's lands onderhoud,  wordt er dan ook afzonderlijk van Poeldijk gesproken, maar tezamen met Monster.

Enkele jaren heeft Poeldijk behoort tot Loosduinen, toen deze plaats werd ingericht tot zelfstandige gemeente, waardoor een einde kwam aan de zonderlinge regeeringstoestanden, die aanleiding konden geven tot verwikkelingen en moeilijkheden.

Van oudsher was Loosduinen, verdeeld in Half- Loosduinen, zooverre ze behoorde tot het oude Haag-Ambacht, terwijl de andere helft, met Monster, Poeldijk, Ter Heijde, eene hooge heerlijkheid uitmaakte.

Deze beide deelen waren geheel afhankelijk van de regeering van andere plaatsen; wat onder Haag-Ambacht behoorde stond met zijn hooge-, middelbare- en lagere jurisdictie, onder den Baljuw, Schout en Regeering van 's-Gravenhage, en de bewoners van dit gedeelte der gemeente moesten dan ook aldaar te recht staan.

Half- Loosduinen, dat onder Monster hoorde, had den Prins van Oranje tot Ambachtsheer. De Hooge-, middelbare- en lagere jurisdictie, werd uitgeoefend door den Baljuw, Schout, gerechte en Secretaris van Monster. Aan dien eenigzins verwarrende toestand kwam plotseling een einde door eene nawerking nog van het revolutietijdperk, dat aan het einde der XVIIIe eeuw met geweld intrad.

In 1806 had Napoleon onze Republiek omgezet in een Koninkrijk Holland en zijn broeder Lodewijk Napoleon tot Koning benoemd, in de verwachting dat hij een willig werktuig zou zijn in zijne handen. Het tegendeel was waar.

Koning Lodewijk wenschte zelfstandig te regeeren, met het vaste voornemen het welzijn van zijn volk te behartigen. Dit was niet naar den zin van den almachtigen Keizer en hevige botsingen ontstonden tusschen de twee broeders, die tot gevolg hadden dat Koning Lodewijk op 1 Juli 1810 afstand deed van de Regeering ten behoeve van zijn oudsten zoon Napoleon Lodewijk.
Maar de Keizer keurde zijne beslissing niet goed en deelde op 13 Juli d.a.v. aan de vertegen woordiging des volks kortweg mede, dat Holland had opgehouden te bestaan en voortaan een deel zou uitmaken van het groote Fransche Keizerrijk.

Natuurlijk moest nu alles op Franschen leest worden geschoeid en om daartoe te komen werd het eene bevel na het andere uitgevaardigd en zoo ook een om van de onder zijn scepter staande gebieden, grensscheidingen van Departementen, Arrondissementen, Kantons en gemeenten vast te stellen.

Toen men dit werk te Loosduinen aanving, stootte men al dadelijk op moeilijkheden. Tusschen het huizencomplex te Loosduinen, Eikenduinen en Poeldijk bestond samenhoorigheid, innige
gemeenschap, die totaal ontbrak met 's-Gravenhage aan de eene, Monster aan de andere zijde. Toch wilde Monster het gehucht Poeldijk niet missen en begon, zoodra er sprake van was eene actie om het te behouden. Men wilde onderhandelen, maar aan hooger hand was men afkeerig van nutteloos geschrijf, eindeloos geredeneer en bij Keizerlijk decreet werd kort en bondig besloten, dat met ingang van 21 October 1811, het gehucht Loosduinen met Eikenduinen en Poeldijk, inbegrepen Kwintsheul, eene zelfstandige gemeente Loosduinen zouden vormen, ingedeeld bij het Arrondissement Rotterdam, Kanton Naaldwijk.
 


Het nieuwe Bestuur stond al dadelijk voor eene groote moeilijkheid, n.l. het bepalen der juiste grenzen door het Keizerlijk decreet niet aangegeven.
Het zat de gemeente Monster erg dwars dat ze Poeldijk en Kwintsheul had moeten verliezen en deed dan ook het uiterste om de grens zoo ver mogelijk terug te dringen. Het ging er heftig toe en overeenstemming scheen niet te bereiken. De prefect de Stassart hakte den knoop door en stelde bij Besluit van 8 December 1811, na den Maires van 's-Gravenhage, Monster en Loosduinen te hebben gehoord, de grens vast.

Nolens volens, tegen wil en dank, moest Monster met dit besluit vrede nemen; een beroep op den Keizer zou geen uitwerking hebben; Napoleon was niet de man om op een genomen besluit terug te komen.
Toch bleef Monster niet werkeloos, hield de zaak en liet geen gelegenheid voorbij gaan om een protest te laten hooren.Toen in 1813 het Huis van Oranje in zijne rechten was hersteld, scheen ook voor Monster de tijd aangebroken om opnieuw den strijd aan te binden en ditmaal met beter succes, want in 1816 werden Poeldijk en Kwintsheul weer van Loosduinen afgescheiden.
Evenmin als Ter Heijde had Poeldijk een afzonderlijk wapen, maar voerde hetzelfde wapen van Monster: drie wassende manen in een zilveren veld.

Hoe kwam de plaats aan haar naam?
Niet ver van het tegenwoordige Poeldijk lag in vroegere eeuwen een Poel, waarvan gesproken wordt in een giftbrief van 1198 van Graaf Dirk VII, waarbij hij schonk aan eene Capelrie, door Anselmus, Kapelaan van zijn vader Floris III en van hem zelven, gesticht in de Ste Maria Kerk te Utrecht ,,tot een vrye en van alle dienstbaarheid ontheeven inkomste zeker landgoed, hem in eigendom toebehoorende, en rondompaalende aan het water de Poel, by Naaldwijk,'t welke door den dood van zekeren zijnen leenman,
met naame Johan Naghel aan hem vervallen was, voor zijne zaligheid en voor de zaligheid zijner bloedverwanten."
De Poel, waarvan hier sprake is, was de eenige niet welke men in deze buurt aantrof, want op oude kaarten vindt men ook Poelen aan den weg naar Monster en de veronderstelling zal zeker noch gewaagd noch onwaarschijnlijk zijn, dat de Poelen ingepolderd en drooggemaakt door er een dijk om te leggen, de buurt waar dit plaats had, den naam ontving van Poeldijk, onder welke benaming zij in 1284 voorkomt, zooals blijkt uit den giftbrief, waarbij Diederik, Heer van Wassenaar, vier morgen land ,,die leegen in den Poeldijc an de nortside van den cappellen" aan het Convent van Rijnsburg schonk.

De Kapel, waarvan hier sprake, had tot patrones de H. Maagd, later ook den H.Bartholomeus, nu nog de patroon der Kerk. In 1358 vindt men als, priester en cappellaen" hier werkzaam Jacob van Cruinendam, terwijl in een giftbrief van 5 Mei 1395 de ,,Kercmeesters van den Poeldijc" bekend maken, dat ons heer Ghysbrecht van den Poel, Kanonic tot Naeldyc ghegheven heeft tot onser Vrouwen behoef van den Poeldyc vyf hont lants......ende dit voorscreven staet"
Uit een brief van 13 September 1438 blijkt, dat dit land verkocht werd aan de Abdij van Rijnsburg, om noetsaken wille die capelle mede te tymmeren".

Waar heeft deze Kapel gestaan?
Met zekerheid is dit niet vast te stellen, maar het waarschijnlijkste is op dezelfde plaats, waar later de Kerk werd opgericht. Dit blijkt uit de verklaring, door den hageprediker Wouter Simonsz in 1568 voor zijn rechter afgelegd, dat hij ,,syn eerste sermoen op 't Kerchoff van de capelle tot Poeldyck gedaen heeft; ende heeft dair noch diversche sermoenen op d'eerst plaitse gedain, als: in de Poeldyck voersz. op 'tKerckhoff".
Uit deze verklaring is niet alleen het bestaan der Kapel afdoende bewezen, maar ook dat de Poeldijkers, al behoorden ze kerkelijk tot de Parochie Monster, hunne dooden niet aldaar moesten begraven, zooals
de Loosduiners nog lange jaren moesten doen.



Daar men nu te Poeldijk nergens eenig spoor van een Kerkhof heeft ontdekt, dan wel op de plaats waar het tegenwoordige nog ligt, is dunkt ons, de plaats der oude Kapel vrij zeker aangegeven. Wanneer en hoe deze Kapel verdween is moeilijk te zeggen. Stellig weten we dat ze in 1563 nog bestond, toen werd er dienst gedaan door Gerrit Jansz. de Pape; hoogstwaarschijnlijk werd ze vernield in 1566, toen de aanhangers der nieuwe leer in de streek zoo talrijk waren geworden, dat ze openlijk begonnen op te treden. Poeldijk, op tamelijken afstand van Monster, bood een geschikt terrein voor de verkondigers van nieuwe leerstellingen. Hier kon men rustig aan den arbeid gaan, zonder gevaar te loopen elk oogenblik door den Schout, die te Monster of te 's-Gravenhage verbleef, te worden overvallen en dit verklaart ons het uitkiezen van deze afgelegen plaats door de Wederdoopers, om er eene propaganda-campagne te voeren.

Deze sekte, kort na het optreden van Maarten Luther ontstaan, onderscheidde zich én in het dwaze en buitensporige harer leer,én om hare schand- en gruweltooneelen. Men trof haar het eerst aan in Duitschland en kwam van daar naar Nederland, waar ze, vooral onder de laagste volksklasse, een niet ongunstig onthaal vond.

In zijne ,, Geschiedenis van den oorsprong en het begin der nederlandsche beroerten" heeft Dr. W.J.F. Nuyens deze oproerige sekte volgenderwijze beknopt, doch juist en volledig, geschetst: ,,Onmiddellijk
ontstaan na Luther's eerste optreden, hadden de Wederdoopersde uiterste gevolgtrekking uit zijne leer getrokken. Het algemeen priesterschap legden zij uit op hunne wijze; insgelijks de vrijheid van onderzoek. Zij ontaardden in een hoop woeste dwepers, die de ongebondenheden der oude Manicheen en de droomerijen der hedendaagsche communisten in een monsterachtig stelsel ineen smolten; of liever gezegd, zij hadden geen godsdienstig stelsel.
Onder de Wederdoopers vond men sekten, die zich op sekten stapelden. Herdoopen van hen die tot hunne leer toetraden, ongedoopt laten van de kinderen, totdat zij de jaren des onderscheids bereikt hadden, was het eenige wat allen kenmerkte en hun hunnen naam gaf. Droomers van een duizendjarig rijk; profeten die zich door God bezield waanden; mannen, zooals David Joris de Delftenaar, die zich zelfs voor den Zoon Gods uitgaf; zinneloozen, die uit de Schrift het gebod ontleenden om naakt te loopen; losbandigen, die veelwijverij, op voorbeeld der patriarchen van het oude verbond, voor prijzenswaardig verklaarden; anderen, die gemeenschap van vrouwen en goederen invoerden; politieke dwepers, die iedere overheid verwerpen naam van de algemeene vrijheid der menschen en op gezag van den bijbel; opstandelingen, die gehoorzaamheid aan de overheid zelfs tot zonde rekenden; alle deze vormden te zamen het tal van sekten, die onder den naam van Wederdoopers, Anabaptisten, zulk een treurigen naam verworven hebben. Zij waren meer dan allen gehaat. De aanhangers daarvan werden gevonden onder de lagere volksklasse, de kleine burgerij en den boerenstand. De eerste jaren van hun optreden kenmerkten zich door de stoutste aanslagen tegen de maatschappij.
In Duitschland maakten zij een vreeselijken burgeroorlog. Onder een kleedermaker van Leiden vermeesterden zij Munster en stichtten daar een kortstondig, monsterachtig koningschap; eene weerkaatsing van de droomerijen, de geile en bloeddorstige driften van een rederijker, die, vervuld van de herinneringen aan de staatie van het tooneel, de Aziatische voorstellingen uit het Oude Testament, doormengde met heiligschennende misvormingen van het Cristendom.
In Amsterdam, in Leiden en in andere steden van de Nederlanden beproefden zij het, op het voorbeeld hunner broeders in Munster, zich insgelijks van de stad meester te maken. Als waanzinnigen liepen zij  met het blanke zwaard door de straten, andere waanzinnigen belegerden de overheid op het stadhuis; andere weder gaven in geheime bijeenkomsten eene herhaling van de losbandige en naamlooze bijeenkomsten der Manicheen''.

Groot nadeel werd door de Wederdoopers toegebracht aan de zaak der Hervorming, die bij velen in verdenking kwam en we begrijpen dan best de verzuchting van Ds. B. ter Haar, in zijne, Geschiedenis der
Kerkhervorming": ,, Het kan ons, wanneer wij als protestanten regtvaardig willen oordeelen, geenzins bevreemden, dat na zulke schand- en gruweltooneelen, de vervolging van de zijde der Roomschgezinden heviger dan ooit begon te blaken, omdat men dit alles als de onzalige vrucht der Hervorming beschouwde".
Met geweld uit alle steden verdreven, zochten de Wederdoopers eene laatste toevlucht op het platteland en kozen ook het Westland als tooneel hunner uitspattingen, overtuigd steun te vinden in eene streek  waar de nieuwe leer reeds vele aanhangers telde.
In het begin van 1535 kwam inderdaad te Poeldijk, ten huize van Jutte Eeuwouts, een genaamde Adriaanz., van Hazerwoude, ,,zeggende een man Godts te zijn, bevende en schuddende, ende haer te kennen gevende dat hij nergens hem onthouden mochte".

In die dagen van godsdienstigen twijfel moet het volstrekt niet moeilijk geweest zijn, voor iemand die wat bespraakt was, de eenvoudige menschen de grootste dwaasheden voor waarheid te doen aannemen. Jutte Eeuwouts althans was spoedig voor den prediker, van een in deze streek nieuw geloof, gewonnen en stelde haar huis geheel ter beschikking van hem die zich noemde ,,Coninck van Yserahel, zeggende dat hij meerder was dan Moyses of dan eenich propheet, ende dat hij die geheele werelt straffen zoude".

Door Adriaan Adriaansz en zijne aanhangers werd overal het gerucht verspreid dat, als straf voor het vele kwade dat bedreven werd, de wereld weldra zou vergaan, indien ten minste geene boetvaardigheid gedaan werd. De gelegenheid daartoe was gunstig; in deze streek was verschenen ,,een man Godts, die uyten hemel ontfangen zoude een peert, een swaert en de een crone omme die ongerechtige te straffen".



,,Doet boete! wee u Babylon!" klonk het langs velden en wegen, en een deel der bevolking was zoo met angst en schrik bevangen, dat men zich van de verschillende Westlandsche dorpen naar de bijeenkomsten
begaf, die eene enkele maal te Naaldwijk, ten huize van Adriaan de Sant, werden gehouden, doch meestal te Poeldijk.


Of de zedelooze tooneelen, die elders plaats hadden, zich hier herhaalden, weten we niet, wel dat in die bijeenkomsten door vurige opgeschroefde predikatiën de verbeelding behoorlijk werd geprikkeld, zoodanig dat allen gehoorzaamden aan de bevelen van ,,den man Godts", al wat ze bezaten, goederen en geld, in de kas der gemeenschap stortten, beloofden in alles trouw de geboden na te leven en in het oogenblik des gevaars den Koning te zullen volgen.Ten dien prijze was er nog redding mogelijk.

Het uit den hemel beloofde zwaard was op eene volgende bijeenkomst waarlijk aanwezig en werd toevertrouwd aan de zorgen van Claes Jansz, van Hazerswoude, ,,omme daer mede doot te slaen allen den geenen die van Godt niet uytvercoren en waren, ende mits dien heeft hij de naem van de Coninck ontvangen: slaet doot, ende verwachtte den tijd als 't zelve gebueren soude".
Die tijd kwam gelukkig niet. De procureur-generaal van den Hove van Holland, spoedig op de hoogte gesteld, zond in het geheim de noodige mannen, die, op het oogenblijk dat er weer vergadering was, den man Godts, den slaet doot en vele volgelingen gevangen namen.
Gemakkelijk was dit niet gegaan. Eerst begaven de dienaars van den procureur zich naar Naaldwijk, waar ze niemand aantroffen, maar vernamen dat er te Poeldijk vergaderd werd. Men trok erheen, omsingelde
het huis van Jutte Eeuwouts, bestormde het, maar gelukte er slechts in bij den derde aanval het goed versterkte huis binnen te dringen. De Anabaptisten weigerden zich gevangen te geven en verdedigden zich met uiterste krachtsinspanning. Een der dienaars, genaamd Joost Jacobszoon, verklaarde later dat hij
,,hantgemeen geworden is mitten Coninck ende mit hem onder de voet gevallen mit zyn een been doer de solder in welcke worstelinge hy zynen cleynen vinger mit een stuck van slincker handt off gehouden is mits twelck hy zyn kost nyet winnen mochte. Voor welcke smarte ende interest hem by den voorscr. hove toegevoucht ende getauxeert zyn twaelff ponden van X grooten tpondt".
Naar 's-Gravenhage overgebracht verschenen de Wederdoopers voor het Hof van Holland, dat hen ongenadig strafte.

Uit de ,,Crimineele Sententien van het Hof van Holland", loopende van 27 September 1529 tot 6 September 1538, berustende in het Rijksarchief, waaruit we voorenstaande bijzonderheden hebben geput,
schrijven we de volgende vonnissen over betreffende Westlanders in de zaak betrokken, vonnissen die een eigenaardig licht werpen op de rechtspleging dier dagen.
5 Maart 1535, Jan Buys, van Ter Heijde, onder het overbrengen naar den Haag ontvlucht, ten eeuwigen dagen gebannen uit Holland, Zeeland en Friesland op verbeurte van lijf en goederen.
14 Maart 1535, Heynrich Willemsz, Saelmaker, Lenaert Aerntsz, van Naaldwijk, jeronimus Cleermaker, van Egmond op 't Zee, Adriaan Jorgsz, alias de man Godts, Aernt Gerritz, van Poeldijk, ,,geleyt te worden op 't schavot staende in den hage aen de plaetse, ende aldaer gerecht te worden mitten swaerde, zyn hooft gestelt op een staeck ende lichaem op een radt, verclarende alle zyne goeden geconfisqueert".
13 maart 1535, Claes jansz, van Hazerswoude ''geleyt te worden op 't schavot staende aan de plaetse in den Hage en aldaer zijn herdt allevendich uitgenommen, zyn hooft afgehouden en gestelt te worden op een staeck ende zyn lichaem gequarteleert, verclarende alle zyn goeden geconfisqueert".
6 Maart 1535, jutte Eeuwouts, te poeldijk, ''gehangen ende metten baste geworgd, verclarende alle haere goeden geconfisqueert".
18 maart 1535, Tryn Pietersz. dochter van Castricum, Anneken Jansdochter, van Haarlem, Haze Claes, van Poeldijk, en Geertje Heyndericks, ''gedrenct te worden, verclarende alle haeren goeden geconfisqueert".
18 Maart 1535, Claes jansz. Leke, van Poeldijk, ''geleyt te worden op 't scavot staende in den Hage aen de plaetse, ende aldaer gerecht te worden metten swaerde, verclarende allen zyne goeden geconfisqueert''.
23 Maart 1535, Maritgen Pouwels, dochter, Geertgen Heynrics dochter huysvrouw van Jan Govertsz. Joosten Heynrics dochter ende Lysbet Simons dochter huysvrouw van Jan Thomasz., van Poeldijk, ,,te  comen voor den Hove in heure linnen clederen elk met twee roeden in haer armen, ende verclarende dat hem leet is dat zy hem in zulke vergaderinge gevonden hebben ende hem daer voortaen of wachten zullen, ende dat gedaen voorts geleyt te worden met die voorsz. roeden in de armen tot op 't scavot aen
de plaetse in den Hage ende daer te staen een merckelicken tyt ende daer nae gegeeselt te worden, ende op onse lieve vrouwe dach als saterdach naestcomende in gelycke zynde clederen mit een barnende
wassenkaerse van een half pondt in de handt te hoeren die geheele hoochmisse in den prochiekercke van Monster sittende voor dat Koor, ende die misse gedaen zynde, die voersz. kaerse te offeren voer dat heylige sacrament aldaer, ende dat gedaen zynde, bandt hem luyden ende elk van hem binnen den ambachte van Monster den tyt van een jaer, ende binnen denzelven tyd daer uit niet te vertrecken op peyne van aen haer lyven gecorrigeert te worden tot arbitrage van dezelve Hove''.

23 Maart 1535, Maritgen Adraens dochter,maritgen Maertens dochter huisvrouw van Jan Claesz. en Adriane Maartens dochter, van Poeldijk, ,, te comen voor den Hove in haere lynne clederen mit een  barnende wassenkaerse van een half pondt in de handt, ende alsoe den Hove te bidden om vergiffenisse, verclarende dat hem leet is dat zy hem onbedachtelicken in zulk gezelschap gevonden hebben ende voortaen daer van wachten zullen, ende dat gedaen de voersz. kaersse te brengen en te offeren voor dat heylige waerdige sacrament, in de capelle van den voersz. Hove, ende in gelycke habyte ende kaersse op ons lieven vrouwendag als Saturdag naestcomende te hooren die geheele hoochmisse in de prochie Kerke van Monster voer de Koer, ende die misse gedaen zynde die zelve kaersse te offeren voor dat heylige sacrament aldaer''.
23 Maart 1535, Tryntgen, Cornelis dochter en 24 Maart 1535, Marte Coucke, beiden van Ter Heijde, ,, te comen voor den Hove in haer lynde clederen mit een barnende wassekaersse van een half pondt in de handt, ende alzoe denzelven Hove ende Justitie te bidden om vergiffenisse, ende diezelve kaersse daer nae te dragen ende te offeren voor dat heylige waerdige sacrament in de cappelle van den voorsz. Hove''.
23 Maart 1535, Bette Jansdochter alias Bette Chielen en Cornelis Pietersz., alias Scheephouck en 22 Mei 1536, Claes Jansz. Vierboet, allen van Ter Heijde, werden dezelfde straffen opgelegd als aan voorgaanden, maar daarenboven vergiffenis te vragen ,, voor den Schout en Schepenen van Monster, ten eersten dat zy vergaderen zullen, ende alsdan die kaersse te dragen ende te offeren voer dat heylige sacrament in de prochie kercke aldaer''.
19 Juli 1536, Clasgen Schouten werd gebannen ,, uyten landen van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Uytrecht den tyt van vier jaeren te ruymen den Hage ende Haegambacht binnen drie dagen eerstcomende, ende daer inne niet weder te comen binnen de voorsz. tyt op tie verbuerte van haer lyf, ende condempneert haer voorts te betalen tot profyte van de K.M. in handen van den rentmeester van den Exploiten van dezen Hove die somme van veertich Karolus guldens''.
20 Juli 1535, Vincente Adriaensdochter, ,, te comen voor den Hove in haer linden clederen mit een wassen barnende kaersse van een half pondt in de hant ende bidden alsoe dat de K.M. en de Justitie om
vergiffenisse ende dieselve kaerse soe te dragen ende te offeren voor dat heylige waerdige sacrament in de cappelle van den Hove, ende daerna gebracht worden op 't scavot staende op te plaetse in den Hage ende gestelt mit twee roeden in haire armen ende alsoe een wyle tyts gestaen hebbende bant haer tot eeuwige dage uyten lande van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt ende Uytrecht, te ruymen ende Haegambacht binnen 's daegs sonneschyn ende die andere landen binnen drie dagen naestcomende, ende daerinne niet wederomme te commen optie verbeurte van haar lyf, verclarende alle haere goeden verbeurt ende geconfisqueert tot profyte van den K.M.''.

 

 

 



HOOFDSTUK II.


Stouter optreden der hervormden.------- Kerken gesloten.-------
Vervolgingen der Katholieken.------- De Zendelingen.-------
Franciscus Verburch.-------- Zijn zegenrijke arbeid.-------
Bevordet fruitteelt.---------Moeilijkheden.------Zijne opvolgers.-------
Gunstige beschikkingen.-------- De patriotten.-------
Gelijkstelling alle burgers.------ Kerkhof aangelegd.--------
Grootere Kerk gebouwd in 1850.-------Torenzicht.-------
Rederijkerskamer.
-----------------------------------------------------------------



Het krachtdadige en besliste optreden der overheid had den gewenschten uitslag: de laatste sporen der Wederdoopers in het Westland waren weldra geheel uitgeroeid, maar hunne kortstondige optreding had toch gevolgen. Met verdubbelde belangstelling was de aandacht algemeen op de nieuwe leer gevestigd, openlijk durfde men er over spreken en redetwisten, waar handige dienaars gebruik van maakten om met onverdroten ijver voort te werken en alzoo bij velen ongemerkt den weg voor te bereiden tot openlijken overgang tot het Protestantisme.
Zeker was dit het geval te Poeldijk, waar het aantal aanhangers der nieuwe Leer zoo groot moet zijn geweest, dat in deze plaats, zooals reeds gemeld, Wouter Simonsz , syn eerste sermoen op 't Kerckhoff van de Capelle tot Poeldyck gedaen heeft; ende heeft dair noch diversche sermoenen up deerste plaitse gedaen", zooals genoemde hageprediker in 1568 aan zijne rechters verklaarde.
Uit deze bijeenkomsten, die ook plaats hadden te Monster ,,in seeckere schuyre ende oeck dair buyten", te Naaldwijk ,op de werff van Corn.Steffensz, op 't veld achter 't huys den voirs. Corn. Steffensz, in 't ydel huys van de Vos, ten huyse van den voirs. Corn. Steffensz", is in 1566 de eerste geheime gemeente ontstaan, te Naaldwijk gevestigd, waarheen men aanvankelijk uit de verschillende gemeenten te zamen kwam om de godsdienstoefeningen bij te wonen. Met den triomf der Hervorming braken er voor de aan het oude geloof trouw geblevenen, moeilijke dagen aan. De kerken werden gesloten, de herders verjaagd en de geringste roomsche practijk ten strengste verboden, bij ontdekking zwaar gestraft.
Geheel verlaten zijn de Katholieken echter nooit geweest. Onder duizend gevaren, zorgvuldig vermomd, waren er altijd priesters die op ongeregelde tijden, op afgelegen plaatsen, aan hunne volgelingen den troost van den godsdienst brachten.
Wel opmerkelijk is het dat verschillende plaatsen in het Westland, waarheen die geestelijken zich begaven, herhaaldelijk bij name worden genoemd en Poeldijk daaronder slechts eene enkele maal voorkomt.
Hieruit kan worden opgemaakt, dat heel de bevolking dezer plaats, met uitzondering misschien van een enkel gezin buiten de kom gevestigd, tot de nieuwe Leer was overgegaan. En dat klopt met de mededeeling van
Franciscus Verburch die, toen de vervolging der Katholieken met de jaren was geluwd, op 28 December 1647, door de geestelijke overheid tot eersten pastoor van het Westland werd aangesteld.

Bij zijne komst te Poeldijk, dat slechts een tiental huizen telde, kon hij geen geschikte woning vinden en was genoodzaakt zijn intrek te nemen in eene bouwvallige schuur, die aanvankelijk ook dienst moest doen tot verzamelplaats der geloovigen. Dat de bevolking hem ook vijandelijk was gestemd kan hieruit worden opgemaakt, dat, als hij zich op straat vertoonde, door de ouderen werd gehoond en bespot, de jongeren steenen en kluiten naar hem wierpen, maar, zegt een dichter:


De Gods vriend echter wierp dan duiten,
Gaf Christenliefde weer voor haat.


Aan Verburch was eene zware taak op de schouders gelegd. Buiten Poeldijk, hem als standplaats aangewezen,wat mede te beschouwen is als een bewijs dat hier zijn onafgebroken arbeid het noodzakelijkste was, moest hij ook Monster, Ter Heijde, 's Gravenzande, Naaldwijk, Honselersdijk en een gedeelte van Loosduinen bediennen.
De grootste strijd had hij te voeren tegen de predikanten van Delfland, die zich tot de
Staten van Holland wendden, om te protesteeren tegen zijne aanstelling en deze wilden doen herroepen. Daaraan werd echter geen gevolg gegeven, misschien wel uit hoofde van de 300 gulden recognietie, die de pastoor jaarlijks zou betalen. Kalm, tactisch, maar vastberaden zette Verburch zich aan den arbeid en kon zich al spoedig in eenigen bijval verheugen. Wat van grooten invloed is geweest is de steun, die hij ondervond van de vorstelijke bewoners van het Hof te Honselersdijk, prinses Maria, die er in volkomen afzondering leefde, na den dood van haar gemaal Willem II, en ook den latere Stadhouder Willem III, die den pastoor al vroeg had leeren kennen, voor hem eene bijzonder genegenheid, warme vriendschap opvatte, die met de jaren niet verminderde, want menigmaal vereerde hij later den herder met een bezoek, en ging zelfs, mogen we den zooeven aangehaalde dichter gelooven, bij Verburch graag 's avonds spelen met de Kaert.


Wat ook niet weinig bijdroeg tot het welslagen van zijn arbeid, is het ijveren van Verburch ter bevordering van land- en tuinbouw. De vruchtbaarheid van den grond was hem niet ontsnapt en bij zijne huisbezoeken trof hij verschillende vruchten aan, afkomstig uit de tuinen der kloosters, in de dagen der hervorming verwoest en gesloten,die men echter niet wist te behandelen en dan ook niet opleverden wat men er van had kunnen verwachten. Verburch zette zich met woord en daad aan den arbeid, om naast het geestelijke welzijn zijner gemeentenaren, ook hun stoffelijk welzijn te verzekeren. Vooral in het kweeken van den wijngaard oordeelde hij, dat voor deze streek eene veelbelovende toekomst was weggelegd, en hij moedigde hen dan ook met zooveel kracht aan, dat hij algemeen gehouden wordt voor den invoer- der dezer nu nog zo mild vloeiende bron van welvaart, waardoor de naam van het Westland ook in den vreemde bekend en beroemd is geworden. Als een bewijs hoe vruchtbaar de arbeid van Verburch in het Westland was, diene wat we lezen in een stuk van 1652.


,,In Wateringhe wert dagelycks gepredickt ende mis gedaen ten huyse: 1, van Roeland Pietersen, welgeboren man, binnen het dorp van Wateringhe; 2, van Willem Janssen den Baes, wonende aen Sunderenwegh; 3, van Louw Carssen, op 't water.
Papen syn: Hr. Jan van der Aa, tot Ryswyck en die paep uytten Poeldyk, by denwelcken dat woonen twee cloppen ende nog een paep. Syn twee nieuwe huysen gebouwd tot woningh ende dienst van de papen: staende in het dorp van Poeldyck. Op Sondagh lestleden syn by de 4000 papisten by den anderen geweest".


Dit laatste mag misschien overdreven zijn, het getuigt in elk geval, dat het aantal, papisten" reeds zeer groot was.
Al spoedig kon Verburch zijne taak dan ook niet meer alleen aan en werd zijn neef: Cornelis Verburch, hem als kapelaan toegevoegd.Toen deze in 1670 benoemd werd tot eersten pastoor van Wateringen, moest Verburch weer lange jaren al den arbeid alleen vervullen, wat hem in 1687 al te zwaar werd; hij had toen den leeftijd van 70 jaar bereikt en had 40 dienstjaren in het Westland achter den rug. Hij verzocht dan ook hem een jonge medewerker te zenden, die hij voorbereiden kon om hem op te volgen. Hieraan werd voldaan, maar.........
Petrus Codde, in 1688 tot Vicaris der Hollandsche Zending benoemd, behoorde tot de volgelingen der door den H. Stoel veroordeelde
leer van Jansenius, wat eerst na zijne benoeming aan het licht was gekomen,en benoemde bij elke gelegenheid aanhangers zijner richting. Pastoor Verburch verzette zich tegen de aanstelling van een Jansenist, herinnerende aan den twist en oneenigheid in de naaste buurschap ontstaan, maar Codde dreef zijn wil door en zoo zijn hier achtereenvolgens als kapelaan werkzaam geweest Everardus Staplert van der Wielen en Theodorus de Croon, van de oud- Roomsche Clerezij. Door den H. Stoel werd Codde uit zijn ambt ontzet en vervangen door theodorus de Cock en deze benoemde, op 5 November 1703, Johannes Bijleveld tot Kapelaan te Poeldijk.
Maar de staten van Holland kozen de partij van Codde, en ontzegden, bij plakkaat van 17 Augustus 1702, iedere handeling van rechtsmacht aan de Cock, zoodat Bijleveld zijne taak niet mocht uitoefenen en de 86-jarige Verburch genoodzaakt was zijne bediening als pastoor te blijven waarnemen.
Later echter liet men Bijleveld toe, misschien wel als gevolg van het smeekschrift in 1704 door verburch
ingediend en mede- onderteekend door 383 parochianen, den ouden herder bij te staan, juister gezegd,
in zijne plaats den dienst geheel waar te nemen, want de eenmaal zo krachtige, sterke man, de stoere werker, die tenvolle den eeretitel verdient: de Apostel van het Westland, was totaal
uitgeput en overleed 28 December 1707.
Zijn opvolger, Johannes Bijleveld, zette zijn taak voort. Onaangenaamheden van verschillenden aard werden hem niet gespaard. Nog tijdens het leven van Verburch was besloten, de oude schuur, die tot kerk diende, te herbouwen tot een waardig bedehuis. Men verzuimde de noodige toestemming daarvoor aan te vragen.
Toen het werk geheel klaar was, zond de Zuid Hollandsche Synode een rekwest aan de Staten van Holland om tegen deze stoute daad te protesteeren en deze besloten dan ook, op 14 December 1713 ,,dat de van nieuws gemaakte Capel of Kerke tot last van degeen, die dezelve hebben doen maaken en stellen voor 1 Mey naastkomende tot de grond sal moeten werden afgebrooken ende geslegt'".
Dadelijk werd dit besluit ten strengste uitgevoerd en eerst in 1721 werd door Gecommitterde Raden toestemming verleend ,,tot het weer opbouwen der oude Roomsche Kerck in de Poeldijck, mits niet grooter als 1900 vierkante voeten gelyck de vorige".
Deze en meer andere moeilijkheden en onaangenaamheden, die den Roomschen in den weg werden gelegd, hadden geen ander doel dan den sterken groei der tot het oude geloof terugkeerenden tegen te gaan, maar leverden het gewenschte resultaat niet op, integendeel. De aangroei der Katholieke bevolking in het Westland bleef aanhouden en de oude schuurkerk te poeldijk werd te klein om allen te bevatten. Gevraagd en verkregen werd in 1779 de noodige toestemming tot vergrooting der Kerk, wat eene zeer belangrijke uitgave veroorzaakte.
Reeds het volgende jaar was het werk klaar en Poeldijk bezat toen ,,eene allerfraaiste Kerck, wier weergae in de heele provincie van Holland niet gevonden wordt, bestaande uit een lang vierkant gebouw, aant 'welk de huyzinge van den heer Pastoor gevonden wordt, zijnde hooger dan de Kerk zelve en waarboven een fraai klein torentje, met een uurwerk en klok voorzien uitrijst; binnen mede alleruitmuntendst gemaakt en versierd, zoodat menigmaal de jaloerscheid daarover heeft gaande geweest; en over derzelver opzichtelijkheid bewegingen zijn voorgevallen".
De woelige dagen der Patriotten, die in het midden der XVIIIe eeuw, de stadhouderlijke waardigheid van
het huis van Oranje wilden afschaffen en daardoor in het geheele land groote beroering teweeg brachten,
leverden voor de Katholieken dit voordeel op, dat de stelselmatige verdrukking ophield, dat ze hunne klachten ter kennis der overheid konden brengen, in menig geval recht werd gedaan en in elk geval dat het uit was met de geldafpersingen, gekend onder den naam van admissie, bienvenu, recognietie.
We zeiden het reeds dat Verburch van af zijn optreden 300 gulden per jaar moest betalen, zijn opvolgers hadden daarenboven 300 gulden admissie te storten, insgelijks een bedrag voor admissie van een kapelaan, voor herstel of verbouwing van kerk of pastorie, enz. Natuurlijk ging er tegen die afschaffing een heftig protest op van de zijde der ambtenaren. De toenmalige Baljuw H.van Dalen tenminste beklaagde er zich bitter over en beweerde dat bij het aanvaarden van zijn ambt die gelden waren opgegeven, als een gedeelte der inkomsten zijner bediening. De volledige vrijheid en gelijkstelling van Roomschen en andersgezinden, dankt men aan de groote omwenteling van 1795 en de welvarende Poeldijksche Statie maakte er gebruik van om hare Kerk te voorzien van toren met klokken en uurwerk.
Ondanks de latere afscheidingen, door het vormen van zelfstandige parochieën, Naaldwijk met 's Gravenzande in 1787, Loosduinen in 1785 en Monster met Ter Heijde in 1803, was het aantal  communicanten te Poeldijk in 1886 1190 of juist zooveel als in 1778, toen de Kerkelijke gemeente nog
onverdeeld was.
Om met het kerkelijke gedeelte te eindigen zij medegedeeld, dat in 1827, door pastoor Bernardus Johannes Loos, een R.K.Kerkhof werd aangelegd, op de plaats waar de oude Schuurkerk had gestaan en dat op 25 September 1850, onder pastoor Cornelis J. Mourits, plechtig ingewijd werd eene nieuwe kerk in Gothischen stijl, die nu weer plaats gemaakt heeft voor het nieuwe, mooie, prachtige gebouw, dat 5 Augustus 1926 plechtig werd ingewijd, onder pastoor deken G. Buisman, een sprekend bewijs van den vruchtbaren arbeid door Franciscus Verburch in 1647 onder zoo moeilijke omstandigheden begonnen.

Tot omstreeks 1920 verhief zich te Poeldijk een mooi historisch gebouw uit het renaissance-tijdperk, het z.g. ''Torenzicht", dat deel uitmaakte van de oude buitenplaats '' Endeldijk", gelegen aan het begin van den Mariendijk te Honselersdijk, dat jammer genoeg, geheel is verdwenen. In zijn: E n d e l d ij k 's H o f d i c h t, bezingt de dichter Willem van der Pot haar als volgt:

Al moet dit huis, zoo laag verschoven en veracht,
't Gering Hondsholredijk aan de oosterzij bepalen,
Daar 't Westeinde met den glans van 't Vorst'lijk slot mag pralen;
Al komt men hier niet in langs marm'ren trappen treën;
Al zyn, al 't geen men ziet, volstrekt noodwendigheën,
En ieder deze hut, met recht, mag ned'rig noemen,
Ze is echter groot; zij kan op achtbare oudheid roemen,
Waarop een heilig Huis des Grooten Konings stond,
Waarvan de muren, die de zold'ring onderschragen,
En duurzaam perkament getuigenissen dragen;
Een eerbied, een ontzag doen mij jier tevens aan,
'k Verbeeld mij hiet te zien het oud-kapittel staan,
En zijn Kanunniken en Godgewijde koren,
Verootmoed in gebeën en lofgezang te hooren.


Uit het register van de goederen en vrijdommen die de Utrechtse Kerk van de Xe eeuw bezeten heeft, weten we dat vóór de IXe eeuw Honselersdijk eene parochiekerk had, die volgens van der Pot op ''Endeldijk'' stond, dat later toehoorde aan de Heeren van Naaldwijk en van hen overging op het Kapittel dier plaats; nog later werd deze gansche bezitting, die zich tot in Poeldijk uitstrekte, eigendom van de Abdij van Loosduinen en daarna van de stad Rotterdam, die haar in 1582 overdroeg aan Johan Oldenbarneveld.
Ten einde een gedeelte van den uitkoop der verbeurd verklaarde goederen van den advocaat te bestrijden, liet zijne weduwe in 1624 de bezitting verkoopen. In 1762 werd Willem van der Pot eigenaar van ''Endeldijk'' Niet alleen maakte hij zich verdienstelijk door het bezingen zijner buitenplaats, maar veel meer nog door het graven der gracht, die door de Nieuwe Tuinen loopt, en het doorgraven van den Mariendijk, zoodat het water, dat vroeger langs Honselersdijk staan bleef, thans in den Gantel uitloopt en door het versche Maaswater, dat door de oranjesluis in het Westland komt, voortdurend zuiver wordt gehouden. De uitgestrektheid van ''Endeldijk'' bedroeg 44 á 45 morgen, verdeeld in 16 tuinen, 3 bosschen groot 8 morgen, voorts in grachten, vijvers, het landhuis ''Torenzicht" te Poeldijk, lanen en verdere plantage en weiland. Op 30 Augustus 1787 kwam het burgerlegertje van Delft, onder commando van Mappa, naar Naaldwijk,nam den Baljuw en Schout, Abraham Douglas, gevangen en hield hem gedurende eenige dagen op ''Endeldijk'' opgesloten. Het gevolg daarvan was, dat toen de volgende maand Willem V in zijne waardigheid hersteld was, de zegevierende partij deze buitenplaats in een ruïne veranderde en er van de huizinge weinig meer dan de muren overbleef. Torenzicht, dat zich op ruim een kwartier afstand bevond,werd niet bezocht en bleef gespaard.


Zooals we zeiden behoorde het tot ,,Endeldijk" en is eigendom geweest van Johan Oldenbarneveld.
Onjuist is echter het verhaal, dat het door den Raadpensionaris bewoond is geweest. Omringd van bosschen diende het enkel tot rustoord voor de jagers die in den omtrek ter jacht waren. Voor woonhuis was het te klein, want het bestond slechts uit eene groote kamer, met een klein bijgebouwtje, de keuken, de gewelfde kelders en den toren van waar men een eenig overzicht had over het geheele Westland en verre daarbuiten.
Inwendig was het gebouw vrijwel onveranderd gebleven en in goeden staat, maar uiwendig was het zeer
vervallen; daarenboven had men het zorgvuldig verborgen achter eene tuinderswoning, zoodat het van den weg nog slecht zichtbaar was en wie met het bestaan van het gebouw onbekend was, kon het best ongemerktvoorbijgaan.
Meer dan eens deden zich liefhebbers voor om het gebouw te koopen en zouden het dan in zijn ouden
toestand hebben hersteld. De hooge koopsom, die er voor werd gevraagd en de buitengewone herstellingskosten deden telkens de onderhandelingen afspringen. Intusschen kwam Torenzicht meer en meer in verval en moest, jammer genoeg, worden afgebroken.

Evenals in al de Westlandsche gemeenten bestond vroeger te Poeldijk eene Rederijkerskamer: d e T e r w e b l o e m, onder zinspreuk: door liefde bloeyende. Het jaar van oprichting is onbekend en de eenige bijzonderheid uit haren levensloop, die we mochten ontdekken is, dat ze op 28 October 1705 gevolg gaf aan de uitnoodiging van den kastelein-dichter Pieter van Leeuwenschilt, van Schiedam, om in gemelde stad deel te nemen aan een door hem gegeven Rederijkersfeest, waarover onder Monster een en ander is te vinden. Zoover was de rederijkerskunst toen gedaald, dat niet de kamers maar de Kasteleins prijsvragen uitschreven, die, om maar veel deelnemers te lokken, vrij drinken verzekerden.
Nu hadden in al de plaatsen van het Westland de kasteleins de Rederijkers in het strijdperk opgeroepen.
Poeldijk kon niet achterblijven en eene prijsvraag werd verzonden, die in 1707 op Kermisdag moedt worden beantwoord. Welke vraag gesteld was, welke prijzen uitgeloofd waren, welke kamers optraden, weten we niet; alle bijzonderheden ontbreken, maar het is buiten twijfel, dat het er even lichtzinnig toeging als overal elders. Van veel beteekenis is dus hoogstwaarschijnlijk deze Kamer niet geweest en
hare verdwijning geeft dan ook geen aanleiding om er over te treuren.